Geslacht Van Voorst tot Voorst

 
  5 - 2. WOLTER VAN VOORST EN KEPPEL

Zoon van Sweder van Voorst en Heylwich.
Hij sterft na 1387.

In 1368 komt hij voor onder de getuigen bij het sluiten der huwelijksvoor­waarden tussen Eduard, hertog van Gelre, en Catharina van Beijeren en in 1371 wordt hij als knape vermeld onder de Raden van hertog Reynald III van Gelre.

In het archief van het Heilige-Geestgasthuis te Deventer komt hij vele malen voor o.a. in de volgende akten:
27 maart 1370 (no. 34) als leenheer van 3 morgen land in Wijhe, mark Westerholte, geheten op den Essche.
24 juni 1370 (nos. 42 en 43) met zijn broeder Johan als bezitter van de tienden uit de hof te Borgelo en Somersvoerde te Deventer en 10 rnaart 1372 (no. 50) als leenheer van de hof te Wesepe.
In 1372 sloot hij zich aan bij het leger van Jan van Châtillon, graaf van Blois, heer van Schoonhoven enz. met 100 glaviën (elk gewoonlijk 14 ruiters tellende) met Steven van Lynden en Gerrit van Polanen elk met resp. 25 en 10 glaviën. In de akte van oprichting van 12 november 1381 te Kleef van “die Geselschap van den Gecken” zegelt hij mede met 35 andere edelen. In de Kamper Oorkonden Dl. 1, 202, wordt hij 21 december 1376 genoemd: Wouter van Voorst op het huis Arkelsteyn en als ambtman van Salland met een schuld van 5000 oude schilden; die betaald moeten worden voor hij het huis en ambt in eigendom kan krijgen. De stad Kampen leent hem hiertoe 1500 schilden, in 3 jaar te heffen uit de schatting.
Het huis Arkelsteyn was een havezate in Salland onder Bathmen aan de Schipbeek gelegen niet ver van de Gelderse grens. Het was in 1360 van hout getimmerd door Jan van Arkel, bisschop van Utrecht, die het later in steen deed bouwen als een sterkte ter beteugeling van de Sallanders en ter beveiliging van de weg. Het werd in de 17e eeuw verwoest.
Op de lijst van drosten van Salland wordt Wolter van Voorst en Keppel genoemd van 1373 tot 1375.
Oorkonden der stad Borcken (Wfl.), no. 31 dd. 31 januari 1375. Symon van Berntvelde, ambtman toe Bredevorde, giebt Bürgemeister, Schöffen, Gemeinheit und Stadt Borcken Frieden vor Wolter van Vorst, Hern to Keppele, und seinen Helfern.

Oorkonden Kath. Pfarramt Vreden, Premissariat no. 2:
14 november 1383. Wolter, heer van Voerst ende Keppel, knape, draagt over aan Engelbert van Hoevele en diens vrouw Fyge von Dinckberg het leenroerig goed to Wissinck, kerspel Vreden, tot een vrij eigen goed en ontvangt daarvoor het goed Haseking in hetzelfde kerspel gelegen.
In het archief van het slot Steinfurt komt hij voor in een akte van 29 juni 1387 van de volgende inhoud:
Bernd, greve to Bentheym, Baldewin, here to Steinvorde, zijn zoon Ludolph van Stenvorde, Johan van Zolmisse, heer ten Ottensteyne, Henrick van Zolmisse, zijn zoon, Arnd von Güterswick, Wolter, her to Voorst und to Keppele, und Evert van Heckeren, heer to Almelo, knape, sluiten een verbond voor de tijd van 6 jaar. Zij benoemen Johan van Zolmisse en Wolter van Voorst tot scheidslieden met Baldewin van Stenvorde als hoofdman bij hun eventuele geschillen, terwijl bovendien ieder van hen enige bevriende bisschoppen of heren daarbij mag aanstellen (zie ook Niesert Dl V, blz. 268).

Volgens een akte in het oud-archief der stad Zutphen (reg. no. 216) geeft hij, als knape, hofrechten aan enige goederen in de graafschap Zutphen gelegen.

Toen na de dood van hertog Reynald III de oorlog tussen de Hekerens en de Bronkhorsten opnieuw oplaaide, hield Wolter de zijde van de van Hekerens aan de kant van Mechteld en hij kon met Reynald van Brederode, heer van Gennep, als hoofd der partij gelden.
Op 16 november 1372 sloten Arent van Hoerne, bisschop van Utrecht, Wouter van Voerst en Johan van Voerst ter eenre en Willem, heer van Bronkhorst, Gijsbert, heer van Borculo, Henrick, heer van Wisch, en Steven van Suelen een verdrag over de onzijdigheid der landen aan de rechter IJsseloever (Slichtenhorst I). Tot de meerderjarigheid van de Bronkhorster pretendent bleef de oorlog slepende, doch laaide daarna met kracht op. De 19e oktober 1378 sloeg hertog Willem van Gulik, die de vader van de pretendent van Gelre was, het beleg voor Gennep. Wouter van Voerst snelde zijn bondgenoot te hulp, doch werd bij Kaldenhoven in het Rijnland verslagen en gevangen genomen. De 15e september 1379 verzoende hij zich met de hertog en bekende voldaan te zijn wegens zijn vorderingen op het hertogdom Gelre en graafschap Zutphen, behoudens zijn rechten op de heerlijkheid Keppel (Nijhoff, Gedenkw. III, 79). Sinsdien liet hij zich minder met de Gelderse zaken in.

Hij was gehuwd met Cunegonda van Meurs uit welk huwelijk werden geboren:

1. Sweder van Voorst en Keppel

2. Johanna van Voorst

3. Elisabeth
Zij werd 22 december 1395 door Goswinus, deken van Xanten, in naam van de aartsbisschop van Keulen tot abdis van het adellijke Stift Vreden aangesteld als opvolgster van Jutte van Ahaus, die dit ambt vanaf 1387 had bekleed. In de oorkonden van het Stift wordt zij tot en met december 1403 vermeld in deze functie.
In het archief van het huis Keppel (reg. 138) komt zij 21 juli 1401 als volgt voor:
Elisabet van Voorst, abdis van Vreden, Otto van Asperen ridder, en vrouwe Johanna van Voorst zijn vrouw geven voor de memorie van hun overleden broeder en zwager, heer Sweder van Voorst en Keppel en den Ahuys, aan de oude kerk van Keppel in ‘t dorp een rente van 4 pond ‘s jaars, gaande uit Wellen Slaghe in het kerspel van Hummel.
Na december 1403 moet Elisabeth het klooster verlaten hebben om kort daarna in het huwelijk te treden met Egbert van Almelo Johansz. en komt als zijn vrouw voor 11 juli 1407 (Huis Almelo no. 136) met haar schoonmoeder Beatrix van Almelo, de weduwe van Johan van Hekeren, heer van Almelo. In een akte no. 157 van 28 september 1415 komt zij vervolgens voor met haar man Egbert van Almelo en hun beide zonen Johan en Wolter.
De zoon Johan is vernoemd naar zijn grootvader van vaders zijde, Johan van Hekeren, en zijn broeder Wolter heeft de naam van grootvader van moeders zijde, Wolter van Voorst, gekregen.
Toen Wolter meerderjarig geworden was, deed hij 21 mei 1435 (no. 231) afstand van al zijn rechten op de heerlijkheid Almelo en hij komt verder in de akten niet meer voor.
Elisabeth van Voorst, wier zegel aan vele akten bewaard is gebleven, komt het laatst 24 december 1450 (no. 263) in een akte voor en is 5 februari 1451 kennelijk overleden (no. 264). Op 28 maart daaraanvolgend wordt er dan een akkoord gemaakt tussen Sweder van Voorst ter eenre en Egbert van Almelo met zijn zoon Johan ter andere zijde over de verdeling der leengoederen en renten, welke wijlen juffer Elysabeth van Voerst, in leven vrouw van Egbert van Almelo voornoemd, als bruidsschat had aangebracht, waarbij o.a. werd bepaald dat wanneer Egbert en Johan van Almelo zonder wettige nakomelingen zouden komen te overlijden, Sweder van Voerst de heerlijkheid Almelo c.a. als onderpand zou krijgen, die met 6000 oude schilden zou mogen worden gelost (no. 268).
Elisabeths man Egbert van Almelo overleed kort na 3 januari 1453.